| 
      
    De Rijnkerk, op weg van Las Palmas naar Kaapstad, was ’s middags de evenaar 
gepasseerd. Het was een zeer hete dag geweest. De temperatuur in de machinekamer 
was tijdens de 8 – 12 wacht ‘s avonds maar één graadje gezakt, maar nog altijd 
43º C. De derde en de assistent zaten na hun wacht nog even bij te komen op ruim 
vier. Althans dat hoopten ze, maar dat viel tegen, ook daar was het erg warm, je 
voelde geen zuchtje wind. Er bleef niets anders over dan maar te gaan douchen en 
te slapen. Tenminste, als dat zou lukken. In de hut van de assistenten waren 
twee kooien boven elkaar geplaatst. Zoals bij velen van ons bekend is, was de 
Rijnkerk nog een echt schip en dus niet voorzien van aircondition. Een fan en de 
in de patrijspoort geplaatste windhapper hadden er niet voor gezorgd dat de 
temperatuur erg aangenaam was om te gaan slapen. Aan het begin van de reis 
hadden de beide assistenten afspraken gemaakt hoe de fan met het beste rendement 
op de twee kooien gericht kon worden. Maar wat je ook probeerde voor één van de 
twee kooien bleef het waardeloos. Maar om dat de assistenten toch vrienden 
wilden blijven, hadden ze, en dat kon niet uitblijven met hun technische 
vooropleiding, een oplossing gevonden. Een pyjamabroek werd om de bescherming 
van de fan gebonden en één van de pijpen blies wind in de boven kooi en de 
andere pijp de wind in de onderkooi. Zo konden de assistenten beide “genieten” 
van de fan en werd er ook nog een beetje redelijk geslapen.  
De volgende morgen was de assistent wel nat van het transpireren, maar had toch 
goed geslapen. Ook nu zag het er naar uit dat het wel weer een behoorlijk warm 
dagje zou worden. Een goed ontbijt en maar op wacht. Het 
zou wel weer zo’n zelfde wacht worden als altijd. Bij de manoeuvreerstand de 
wacht overnemen, op je rondjes de Doxford motoren, de Ruston hulpmotoren en alle 
pompen e.d controleren. Ook werden op de 8 – 12 de dagtanken voor de hoofdmotor 
gewisseld. In één dagtank zat voldoende dieselolie om de motoren 24 uur te laten 
draaien. Een ritueel van enkele minuten en alles was weer normaal, behalve die 
morgen. De beide dagtanken waren voorzien van een snelafsluiter, die in geval 
van nood, vanuit de gang waar de WTK’s sliepen, met een hendel dichtgetrokken 
kon worden. Aan een hefboompje bij de snelafsluiter zat een staaldraad die via 
een aantal katrolletjes naar een hendel in de gang werd geleid.. Op deze manier 
werd een afstand van ca. 40 meter overbrugd. Bij de Zaterdagse werkzaamheden 
(als het schip in de haven lag) werkte het altijd voortreffelijk. 
De assistent draaide de afsluiter open van de dagtank die bij moest, waarna hij 
de afsluiter van de andere dagtank dicht draaide. Toen deze bijna dicht was 
hoorde de assistent plotseling de hoofdmotoren langzamer 
gaan draaien, Fout dacht hij en draaide de afsluiter meteen weer open, waarna de 
motoren weer op normale snelheid gingen draaien. Bij een intensieve controle 
bleek, dat bijna onzichtbaar het hefboompje omhoog getrokken was, waardoor bij 
het open draaien het net leek of de afsluiter open ging, maar de klep toch op 
zijn zitting bleef en dus gesloten. 
Hoe kon dit nu gebeurd zijn vroeg de assistent zich af. Reizen gaat het goed en 
nu ineens dit. Wat was de oorzaak? Twee olielui hadden van de tweede de opdracht 
gekregen de wanden van de machinekamer te soppen. Als je echter ook de bovenkant 
moet doen, kan je daar zonder ladder niet bij. De ladder werd tegen de wand 
gezet of zoals in dit geval tegen de strak gespannen draad, waardoor het 
hefboompje gelicht werd, met als resultaat bijna een black out.  
Als in het vervolg de assistent weer de dagtanken over ging zetten keek hij 
eerst wel even rond om te zien of er ook olielui met ladders in de buurt waren.
  |