Op 14 december 1920 vertrok van Amsterdam het s.s. „Wieringen"
voor een reis naar Afrika. Hiermee werd de eerste stap gezet tot uitvoering van
de plannen van de in datzelfde jaar opgerichte N.V. Vereenigde Nederlandsche
Scheepvaartmaatschappij om het sinds eeuwen haast niet door de Nederlandse
lijnvaart bevaren Afrikaanse Continent te omvatten in een net van regelmatige
diensten.
Vierwekelijkse afvaarten, afwisselend uit via de Kaap en uit via Suez waren het
bescheiden begin van deze Lijndienst, opererend onder de naam „Holland-Oost-Afrika
Lijn".
Een jaar eerder had de N.V. Nederlandsch Zuid-Afrikaansche
Stoomvaartmaatschappij „Holland-Zuid-Afrika Lijn" reeds een dienst geopend naar
de havens van Kaapstad, Port Elizabelh en Oost Londen en beide lijnen kwamen
overeen elkaars gebied te respecteren. Dit betekende voor de „Holland-Oost-Afrika
Lijn" dat, wat betreft Zuid-Afrika. slechts de haven Durban bediend kon worden,
hetgeen uiteraard een belemmering was voor de ontplooiing van het bedrijf in dit
gebied. Talloos waren de moeilijkheden, die overwonnen moesten worden doch
geleidelijk kreeg de „Holland-Oost-Afrika Lijn" een goede naam, waardoor het
ladingaanbod evenredig toenam. Dat de Lijn in die eerste jaren als „outsider"
voer, heeft hiertoe bepaald bijgedragen, omdat dit de handel niet steeds
onwelkom was gezien de monopolistische houding van de „South & Easl African
Conference". Het kwam echter nimmer tot een werkelijke vrachten oorlog. Ook de
eigen vertegenwoordigers, die inmiddels te Durban, Beira en Mombasa waren
geplaatst, hebben in deze een belangrijke rol gespeeld. Reeds na 2 jaren werd
besloten tot een verdubbeling van de dienst.
In 1924 kwam een einde aan de rijkssubsidie, welke de „Holland-Zuid-Afrika Lijn"
genoot en aangezien deze Lijn onvoldoende levensvatbaarheid bleek te hebben,
mede als gevolg van het beperkte gebied dat werd bevaren, werd in dat jaar
besloten beide lijnen te integreren in een gemeenschappelijke „Holland-Afrika
Lijn" onder beheer van de V.N.S. Deze samenvoeging verstevigde de positie van de
Lijn zowel in Zuid als in Oost-Afrika en had tot gevolg dat de Conference de „Holland-Afrika
Lijn" uitnodigde tot besprekingen om als lid tot de Conference toe te treden.
Dit vond in 1925 zijn beslag en de „Holland-Afrika Lijn" werd als volledig lid
opgenomen in de South & East-African Conference.
Na enige jaren van gemeenschappelijke exploitatie werd besloten de „Holland-Zuid-Afrika
Lijn" te liquideren, waarna de V.N.S. alleen de „Holland-Afrika Lijn"
voortzette. Naarmate het belang van de Lijn groeide, werd overgegaan tot het
openen van eigen kantoren successievelijk in Durban. Johannesburg. Beira,
Mombasa en Kaapstad. Tevens werd besloten om ook de kleine, niet voor grote
schepen toegankelijke, havens te gaan bedienen. Hiertoe werd het kustschip
„Holland" ingezet voor de havens in Portugees Oost-Afrika met als
overscheephaven Beira, alwaar de lading in eigen lichters werd gelost. In het
voormalige Brits Oost-Afrika werd aanvankelijk de zeesleepboot „Mohesi”
gestationeerd. die met eigen zeelichters de verschillende sisal plantages in het
Tanga/Pangani district bediende. In 1937 werd de .Mohesi" vervangen door de „Upesi”.
Vanaf 1936 voer in dit gebied ook het kustschip „Tayari". speciaal uitgerust
voor het vervoer van petroleum producten.
De geschiedenis van deze kustdienslen zou een geheel apart hoofdstuk kunnen
vormen in de analen van de V.N.S. Wij zouden hier echter willen volstaan met te
memoreren, dat deze diensten in grote mate hebben bijgedragen tot de goede naam
van de „Holland-Afrika Lijn" en tevens een niet onbelangrijk steentje hebben
bijgedragen tot de ontwikkeling van de door deze schepen bediende gebieden.
Ondanks de moeilijke tijden ontplooide de „Holland-Afrika Lijn" zich
bevredigend. Sterk werd de behoefte gevoeld voor moderne en snellere schepen. In
1934 werd dan ook het belangrijke besluit genomen het uit 1928 daterende s.s. „Nieuwkerk"
om te bouwen en tot aanbouw over te gaan van 2 nieuwe schepen, de „Bloemfontein"
en de ,,Jagersfontein".
In 1936 kwamen deze, voor die tijd snelle vrachtpassagiersschepen in de vaart
(de „Nieuwkerk" als „Boschfontein") en dit bleek reeds spoedig een succes, zowel
op het gebied van passagiersvervoer als voor het vervoer van lading, terwijl
hiermee tevens het aanzien van de Lijn werd vergroot. Zo deed een nieuwe fase
haar intrede in het bedrijf en niet lang daarna werd besloten nog drie van dit
soort schepen te laten bouwen. Hiervan kwam slechts het m.s. „Klipfontein" in
1939, nog vóór de aanvang van de tweede Wereldoorlog, in de vaart. Uit
veiligheidsoverwegingen werd reeds in 1939 besloten de vier „Fontein"-schepen
uit de vaart tussen Europa en Afrika te nemen en deze werden ingezet in een
dienst van Java naar Amerika. Gedurende de oorlogsjaren voeren de schepen in
geallieerd verband. Het m.s. „Jagersfontein" ging in 1942 verloren.
Na beëindiging van de oorlog in 1945 kon pas in 1946 een begin worden gemaakt
met de hervatting van een, zij het beperkte, dienst op Afrika, welke in 1947 tot
een meer redelijke frequentie word opgevoerd.
De „Boschfontein”, „Bloemfontein” en „Klipfontein" werden weer ingericht voor de
dienst op Afrika. De „Oranjefontein". bij het uitbreken van de oorlog nagenoeg
gereed, werd in vrijwel onbeschadigde toestand in Duitsland aangetroffen en kon
derhalve vrij spoedig in de vaart worden genomen. Het casco van het derde, vóór
het uitbreken van de oorlog bestelde schip, werd echter beschadigd en in
gezonken toestand in Danzig teruggevonden. Na moeilijke onderhandelingen met de
Russische bezetters werd dit schip vrijgegeven, naar Nederland gebracht, aldaar
afgebouwd en het kwam in maart 1950 als „Jagersfontein" in de vaart. Naarmate de
vloot kon worden uitgebreid en de handel zich herstelde, ging de Holland-Afrika
Lijn een zeer expansieve tijd tegemoet. De afvaarten werden uitgebreid, eerst
tot 2-wekelijks uit via Kaap en 4-wekelijks uit via Suez om geleidelijk te
groeien tot wekelijks uit via Kaap en 3-wekelijks uit via Suez. Het kantoor in
Amsterdam verhuisde in 1950 van het „Scheepvaarthuis" naar een eigen „Afrika
huis". In Kaapstad werd een nieuw kantoor ingericht en in Port Elizabeth, Oost
Londen en in Daressalaam werden eigen nederzettingen geopend, terwijl een eigen
vertegenwoordiger werd gestationeerd in Salisbury en Tanga.
De organisatie „op de kust" omvat momenteel niet minder dan 49 uitgezonden en
189 locale krachten, hetgeen duidelijk aantoont welk belang de „Holland-Afrika
Lijn" in dit gebied vertegenwoordigt.
Helaas ging in 1952 de „Klipfontein" verloren. In 1957 werd de „Boschfontein"
uit de vaart genomen, terwijl in 1959 de „Bloemfontein" hetzelfde lot onderging.
In ditzelfde jaar werd echter het nieuwe m.s. „Randfontein" in de vaart
gebracht.
Ook in de kustdienst vonden mutaties plaats. De oude „Upesl" werd in 1954
vervangen door de nieuwe „Upesi II", doch in 1960 werd deze sleepboot verkocht,
terwijl in het jaar daarop ook de „Tayari" werd afgevoerd. Dit was voornamelijk
het gevolg van het feit, dat door de verbeterde infra structuur in Brits
Oost-Afrika alsmede door concurrentiefactoren deze kustdienst niet langer
rendabel was. De oude „Holland" werd in 1952 vervangen door een nieuwe, moderne
„Holland". De exploitatie van dit schip werd echter in grote mate bemoeilijkt
doormaatregelen van de Portugese regering, waardoor niet onder Portugese vlag
varende schepen geen lading meer mochten vervoeren bestemd voor overscheep
binnen Portugees Oost-Afrika. Aanvankelijk werd een oplossing gevonden door deze
lading in Durban of in Zanzibar over te schepen, doch dit had tot gevolg dat ook
deze dienst steeds minder rendabel werd. In 1966 werd dan ook besloten de
„Holland" te verkopen en daarmee kwam een volledig einde aan de roemruchte
periode van de kustdiensten van de „Holland-Afrika Lijn".
Gedurende de laatste tien jaren werden de mogelijkheden tot expansie steeds
geringer en trad een tijdperk in van consolidatie en rationalisatie, waarbij ook
de „Holland-Afrika Lijn" zich moest instellen op het snel stijgende kosten
peil, dat niet steeds door vrachtverhogingen kon worden gecompenseerd. Hierbij
dient ook melding te worden gemaakt van de zich steeds uitbreidende concurrentie, met
name die van nationale lijnen, terwijl tevens een aantal „outsiders" op het
toneel verscheen.
In 1965 werden, als gevolg van veranderde omstandigheden, veroorzaakt door een
eis tot uitbreiding van haar Conference rechten, door de Deutsche Ost-Afrika
Linien de afvaarten van de „Holland-Afrika Lijn" teruggebracht tot 46 uit via
Kaap en 13 uit via Suez, echter verbonden met een samenwerking op lange termijn
met de DOAL.
De nationale aspiraties van de Oost-Afrikaanse landen Kenya, Uganda en Tanzania,
waarbij zich later Zambia aansloot, leidde in 1966 tot de oprichting van de East-Africa National Shippping Line. Voor de afvaarten van deze Lijn dient bij
toerbeurt een plaats vrijgemaakt te worden door de andere leden van de
East-African Conference, hetgeen ook voor de „Holland-Afrika Lijn" tot gevolg
had dat op gezette tijden een afvaart moest worden ingetrokken ten gunste van de
E.A.N.S.L.
Voornamelijk als gevolg van een toenemende verschuiving in het reispatroon, ten
gunste van het vervoer door de lucht, werden in het jaar 1967 zowel de
„Oranjefontein" als de „Jagersfontein" verkocht, zodat thans alleen nog de
„Randfontein" als vracht passagiersschip in de „Holland-Afrika Lijn" dienst
vaart in verband met het niet onbelangrijke fruitvervoer, waarvoor de
„Fontein"-schepen speciaal waren ingericht, werden, ter vervanging van de
„Oranje" en „Jagersfontein", de „Serooskerk" en de „Simonskerk" voor dit
speciale vervoer verbouwd en voor vaste dienst in de „Holland-Afrika Lijn"
aangewezen. En zo zijn we dan gekomen aan het einde van een periode van 50 jaar
„Holland-Afrika Lijn".
Wij hebben getracht de belangrijkste feiten te memoreren, die hebben geleid tot
de positie welke deze Lijn momenteel inneemt in het verkeer naar en van Oost- en
Zuid-Afrika, een positie waarop wij met recht trots mogen zijn. Daarom willen
wij dan ook gaarne besluiten met de hoop uit te spreken dat het vele werk
gedurende deze 50 jaren verricht tot voorbeeld moge dienen voor de toekomst,
opdat wij die vol vertrouwen tegemoet kunnen zien.
Foto: Kaapstad
|