REISVERHALEN --> Allerlei

Verhalen1 Varen bij de VNS (1)
Verhalen2 Eerste stuurlieden als acrobaten
Verhalen3 Uit de kolenbunker in lang vervlogen tijden
Verhalen4 On company's service
Verhalen5 Seemanne
Verhalen6  
vns(1)

VAREN BIJ DE VNS (1) Wout Krispijn

naar boven


Ik had een brief geschreven naar de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaat-schappij, de V.N.S. Ik hield van een soort regelmaat en had de indruk dat de V.N.S. dit wel bood. Bovendien had Ome Dirk hier vroeger ook gevaren. De V.N.S. schreef een briefje terug dat ik welkom was en ik mocht bellen om een afspraak voor een gesprek op het kantoor in Rotterdam. De Inspectie Rotterdam hield kantoor op Westplein 14.
En zo stond ik dan enkele dagen later op de stoep van een statig herenhuis aan het Westplein in Rotterdam. Een echte maritieme wijk. Aan de overkant zat een kantoor van Van Nieveld Goudriaan. Er was een jachthaven met het clubhuis van Roeivereniging de Maas. De grote houten buitendeur zat niet op slot, je kon zo naar binnen. Eenmaal binnen zag ik drie deuren. Op de deur links van mij stond: Kas. Op de middelste stond: Scheepsgezellen en op de rechtse deur stond: Officieren. Trots stapte ik door de deur met het opschrift Officieren en daarbij moest ik onwillekeurig denken aan drie jaar geleden, toen ik als ketelbinkie, zo ziek als een hond mijn eerste zeereis op de Duivendrecht maakte. Ik kwam in een bescheiden kale ruimte met twee clubfauteuils en een tafeltje. Er was niemand in de kamer aanwezig. In een van de muren ontdekte ik een deur en een loket met een matglazen schuifraampje. Naast het loketraampje zat een drukknop. Na enige aarzeling drukte ik op de witte knop en op de achtergrond hoorde ik een soort claxon. Er gebeurde niets. Ik besloot even te wachten voordat ik nog een keer zou drukken. Maar goed ook, want even later zag ik bewegingen achter het loket en het werd opengeschoven. Ondanks de toenmalige grote vraag naar jonge scheepsofficieren, werd mij op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt, waar de dienst werd uitgemaakt, want om met de meneer achter het loket in contact te kunnen komen, moest ik heel diep bukken. Later is mij gebleken dat het bukken gold tot en met de rang van 3e Wtk of 3e Stuurman. Bij een 2e ranger ging het raampje verder open en bukte de meneer achter het loket ook. Een Hwtk of 1e Stuurman mocht via de deur direct het kantoor binnenlopen. Ik deelde de meneer achter het loket mede dat ik als werktuigkundige bij de V.N.S. wilde komen varen en kreeg daarop een aantal formulieren die ik moest invullen.
Daarna werd ik naar de maatschappijdokter gestuurd. Zijn praktijk vond ik ten slotte in een verbouwde loods achter het kantoor. Dokter Louwerier. De keuring verliep zonder problemen en ik werd voorzien van een aantal injecties die middels hogedruk en een soort straalpistool in mijn bovenarm werden gespoten. Die injecties vond ik best interessant. Iets avontuurlijks. ’s Avonds thuisgekomen dacht ik daar anders over, want ik kreeg koorts en een zere arm.
Na de keuring en de injecties moest ik terug naar het kantoor. Aldaar vroeg de heer achter het loket of ik al een uitrusting had. Nee, die had ik nog niet. Nou daar wist de heer achter het loket wel raad op, want hij adviseerde mij om naar de firma Cohen te gaan. Daar wisten ze precies welke uitrusting men voor de V.N.S. nodig had.
De winkel van Cohen zat niet ver van het kantoor vandaan. Om de hoek in de Scheepstimmermanslaan. De firma Cohen was een speciaalzaak in uniformen van oudsher. Een aardige firma die Cohen. Nog geen dag nadat ik in Den Haag was geslaagd, lag er al een indrukwekkende kaart thuis met de felicitaties van de firma Cohen. Ik dus op weg naar de firma Cohen. Vol trots natuurlijk, want ik ging tenslotte mijn uniform kopen. In de winkel van Cohen werd ik uiterst vriendelijk begroet. ‘Dag meneer…eeh? Krispijn’, hielp ik de man een beetje. ‘Ach ja, Krispijn, bent u onlangs niet geslaagd?’ ‘Inderdaad en de V.N.S. heeft deze winkel aanbevolen voor mijn uitrusting.’ De V.N.S., ja hoor, hij wist precies wat ik nodig had. Met een greep uit een kastje naast de kassa toverde hij een stapel gestencilde vellen papier op de toonbank. Twee vellen vol.
De winkel hing vol met indrukwekkende uniformen. Met één streep, met twee, drie, en vier strepen. Naast mij werd iemand geholpen die blijkbaar net promotie had gemaakt, want hij werd uitvoerig gefeliciteerd met dit feit, terwijl men hem zijn uniformjasje en zijn epauletten overhandigde, waarvan men het aantal gouden strepen tot drie had uitgebreid. De heer die mij hielp had alle tijd, want ik bezat geen enkel stuk uitrusting dat op de lijst werd voorgeschreven.
Twee koffers, ketelpakken, uniform blauw, witte korte broeken, en hemden met lange mouwen en korte mouwen, witte lange kousen, ondergoed. Niet één artikel dorst ik over te slaan, tenslotte waren dit maatschappijvoorschriften.
Voor machinekamerschoenen (pantoffels genoemd) en badslippers verwees de firma Cohen mij naar de schoenenwinkel van de buren, de firma Vegter. ‘Nee, betalen hoeft niet, alleen een handtekening, betalen gaat via de firma Cohen.’ De lijst was nu afgewerkt en de heer ging over tot het opmaken van de rekening op zo’n gezellige ouderwetse kassa. Zo’n grote zilverkleurige versierde kassa met van die grote toetsen. Het leek wel een flipperkast en in paniek vernam ik het totaal bedrag. Zegge en schrijve dertienhonderd vijfentwintig gulden en 62 cent. Exclusief gratis uniformpet van zestien gulden. De aardige verkoper bespeurde mijn paniek en stelde mij gerust, want ik hoefde het bedrag niet ineens te betalen. Ik hoefde zelfs niets te betalen, alleen maar een schuldbekentenis tekenen en een verklaring dat men maandelijks bij de V.N.S. een bedrag van 100,-gulden van mijn afrekening kon afhouden. Dit leek mij een prachtig voorstel, tenslotte had ik die morgen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd getekend, als assistent-werktuigkundige, met een bruto maandsalaris van 283,- gulden. Ik voelde mij de koning te rijk en tekende de mij voorgehouden formulieren, waarbij de verkoper mij toezegde dat de beide koffers franco aan mijn huisadres zouden worden bezorgd.
Mijn eerste kustreis als scheepswerktuigkundige. Mijn uitrusting was door de firma Cohen, u weet wel van de Scheepstimmermanslaan uit Rotterdam, keurig thuisbezorgd. Twee weken na mijn indiensttreding kreeg ik een brief van de maatschappij met de mededeling dat ik als assistent was geplaatst op het ss Lissekerk. Eerst moest ik mij melden op kantoor. Vandaar stuurden ze mij naar de bedrijfsdokter Louwerier, die zijn praktijk hield in een houten loods ergens achter het kantoor. De dokter had een mooie blonde assistente en ik denk dat daarom iedereen graag naar de dokter ging. Ik werd voorzien van de nodige injecties. Niet meer met een naald maar met een soort hogedrukverstuiver waarmee de injectie in de bovenarm werd geschoten. Het resultaat was hetzelfde, want ’s avonds werd je rillerig en deed je arm zeer, maar niet lang gelukkig. Het drama met mijn inenting tegen de pokken stond nog in mijn geheugen gegrift.
Terug op kantoor vertelde men mij gelukkig dat ikzelf diende te zorgen voor rookwaren en andere verbruiksartikelen zoals tandpasta, zeep, shampoo en al die andere kleine zaken die men normaal thuis in de badkamer heeft staan. Men verwees mij naar de firma Middendorp, gevestigd in de Scheepstimmermanslaan in Rotterdam, aan de andere kant waar Cohen was gevestigd. In het bewuste kleine sigarenwinkeltje bestelde ik voor drie maanden sigaretten en verder wist men precies wat ik nodig had. Net als Cohen, had men een lange lijst waaruit men maar kon kiezen. Een reiswekkertje? Nee die had ik niet. Reiswekker op de lijst met zeep, shampoo, Brilecreem, Fresh Up aftershave, waspoeder, enfin een hele lijst. Betalen hoefde ook hier niet, alleen je handtekening zetten onder het totaalbedrag. Meenemen hoefde niet en kon ook niet want het waren belastingvrije goederen en als men wist met welk schip je meeging, dan zorgde men dat alles netjes aan boord bij de hofmeester werd afgeleverd. De hofmeester bewaarde alle spullen achter zegel. Ik diende mij over twee dagen aan boord te melden voor de kustreis en de grote reis naar de Perzische Golf. Het schip lag in de Maashaven. Ik nam afscheid van mijn ouders, mijn zusje en broertje en stapte met twee koffers op het stoomtrammetje van Oostvoorne van de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij, de RTM, naar Rotterdam. Ik stapte uit bij de halte Beijerlandselaan. Daarvandaan moest ik met twee koffers bij de Maashaven zien te komen. Geld voor een taxi had je niet, dus sjouwen geblazen. Je was tenslotte jong en sterk. De eerste honderd meter ging nog wel, halverwege wogen mijn koffers als lood en tegen de tijd dat ik eindelijk het schip bereikte, waren mijn armen 20 cm langer geworden. Daar lag ze dan, ss Lissekerk, een lange zwarte romp, een bescheiden opbouw, zwarte schoorsteen met een soort pet aan de bovenkant en een oranje band.

acrobaten

EERSTE STUURLIEDEN ALS ACROBATEN Th. Kuyper

naar boven


Dat de tijden veranderen illustreert onderstaand artikel uit het ‘Nautisch Technisch Tijdschrift’ nr. 12 uit december 1969. In het laatste jaar van het bestaan van de VNS deden de eerste officieren nog aan trapezewerk. De USCG (United States Coast Guard) is van mening dat speciaal eerste stuurlieden het trapezewerk beter kunnen overlaten aan beroepsacrobaten. Deze uitspraak is naar aanleiding van recente ongevallen overkomen aan stuurlieden die tijdens het aflezen van de diepgang van de touwladders afvielen. De USCG adviseert de diepgang in de midscheeps en achter niet af te lezen m.b.v. een slingerende touwladder, maar door middel van een tape-line met aan de onderkant een drijver. Iedere eerste stuurman die een dokbeurt meemaakt van een schip moet dan de hoogte van een vast punt (bijv. de railing) van het achterdek boven de kiel bepalen. Trouwens dit gegeven kan ook verkregen worden bij recht en stilliggend schip langs de kade. Men telt dan de juiste diepgang bij de afstand van de railing tot het wateroppervlak. Het meten met een tape-line vanuit de midscheeps (deklijn) brengt zeker geen problemen met zich mee (zie plimsollmerk)’

kolenbunker

UIT DE KOLENBUNKER IN LANG VERVLOGEN TIJDEN L.J. Tabor

naar boven


Ik ben in Augustus 1947 in dienst getreden bij de VNS en na mijn studieverlof voor mijn B-diploma heb ik deze betrekking beëindigd in 1955. Om na zoveel jaar nog wat van de VNS te horen vind ik erg leuk. Van het bestaan van de vereniging was ik niet op de hoogte, wat ik jammer vind. Ik zou alsnog graag lid van de vereniging willen worden.

Om u een beeld te geven van mijn loopbaan bij de VNS geef ik hieronder in het kort enkele gegevens en enkele smakelijke anekdotes.

Nadat mijn moeder alle textielbonnen voor mijn uitrusting bij elkaar gespaard had (want alles was nog op de bon) en mijn vader schriftelijk toestemming gegeven had (omdat ik nog geen 21 jaar was) kon ik op 16 September 1948 als leerling wtk monsteren op de Randkerk. Herinneringen aan de Randkerk zijn mij het meest bijgebleven. Ik heb twee reizen op dit schip gemaakt met als hutgenoot de heer H. Stassen die al assistent was en dus op mij moest passen. De heer Stassen heeft mijn adres gevonden via uw vereniging en mijn broer die ook lid is. Hij heeft mij ook op uw vereniging attent gemaakt. De Randkerk (voor de oorlog de Randfontein) was nog een kolengestookt schip, uitgerust met 3 Schotse ketels met elk drie vuren. Er gingen dus veel mensen tegelijk op wacht. Twee wtk's, een Olieman, drie stokers, twee tremmers en overdag nog een Voorman met 3 dagmannen. Een heel verschil met de latere schepen waarop ik heb gevaren waarbij 3 mensen de wacht liepen. Als leerling moest ik geregeld de stokers controleren bij het op druk houden van de ketels, het op tijd schoonmaken van de vuren, de kolenaanvoer, het as wippen etc. Dat werd niet altijd in dank afgenomen door deze mensen. Als het uit de hand dreigde te lopen ging ik maar gauw achter de brede rug van de derde wtk staan, de heer Hensema. Deze had gauw het gezag er weer onder.
Wat mij verbaasde was de rechtspraak aan boord. Deze werd officieel gehouden met achter een groene tafel een rechter (kapitein), aanklager (eerste stuurman of hoofdmachinist) en voor de tafel de verdediger en getuigen. Daarbij werden gage straffen gegeven die soms hoog opliepen zodat de soldij voor sommigen erg laag was aan het einde van de reis.
De Randkerk was een gezellig schip, half passagier half vracht. Onze messroom was naast de salon van de passagiers en alleen als het bij ons wat te rumoerig was gingen de schuifdeuren dicht. Ook het Neptunusfeest werd met de passagiers gehouden en ik heb hiervan nog een mooi certificaat, uitgevoerd met baard.
Nog enkele dingen die mij zijn bijgebleven zijn de collegialiteit en gezelligheid. De tweede stuurman speelde gitaar en er zijn heel wat liederen gezongen met een drankje en een knobbeltje. Als leerling was ik bij het knobbelen dikwijls de klos en met maximaal vijf drinks per dag kwam ik soms te kort. Echter dat was niet zo erg want als je jarig was mocht je meer aan drinks schrijven. Alleen later op kantoor in Holland kreeg ik te horen dat twee keer jarig zijn in een jaar wel wat vreemd was.
Ook het laden van kolen in Kaapstad is mij bijgebleven. Een grote hoop kolen op de wal en een grote groep negers, die deze kolen dan in een mandje op hun hoofd aan boord brachten en in de bunkers storten. Zo moest dan 2000 ton kolen geladen worden. Als leerling moest ik 's nachts erop toezien of de gang er wel in bleef en dat er geen negers rond liepen met een leeg mandje op hun hoofd. Als ik er al één betrapte werd ik vriendelijk lachend aangekeken met de mededeling dat ze dat niet gezien hadden. Vervolgens liepen ze vrolijk terug voor hun volgende mandje, waarbij geruzied werd over het gewicht dat in het mandje geschept werd. Toen de hoofdmachinist de volgende morgen aan dek kwam en ik op zijn aanwijzing kolenmonsters in blikjes gedaan had en daarna dicht had gesoldeerd, moest ik voor hem een krant gaan halen. Voor het eerst in een vreemd land aan de wal en ik zal nu een lang verhaal kort houden, want bij het zoeken naar een krant ben ik Zuid-Afrikaanse Nederlanders tegen gekomen. Die zouden mij wel helpen, maar moesten eerst naar een receptie. Het gevolg was dat ik pas een dag later weer aan boord kwam. De hoofdmachinist stond aan dek en vroeg, "Zo Tabor is de blue moon nu pas onder?",waarop ik niets anders kon zeggen als "Jawel meneer" en de volgende vraag van "Waar is mijn krant?" moest beantwoorden met "Die heb ik niet kunnen vinden!". Daarop was zijn antwoord "Ga dan maar naar je kooi!". Ik ben er de rest van de reis wel mee geplaagd. Aan de Zuid-Afrikaanse Nederlanders die later ook aan boord gekomen zijn, heb ik fijne herinneringen overgehouden. Ik had weinig geld om te besteden omdat wij maar een derde van onze gage op konden nemen aan buitenlands geld. Deze mensen hebben ervoor gezorgd dat ik via hen goedkoop dingen kon kopen die in holland nog niet te krijgen waren, zoals ham, ananas, koffie, pinda's in blik, handdoeken, serviesgoed, gordijnen enz. Ik heb mijn ouders bij terugkeer in Nederland hier heel veel plezier mee kunnen doen.
De tweede reis heb ik voor deze mensen wat terug kunnen doen door een vaatje haring en een edammer kaasje mee te nemen. In die tijd gold voor ons half geld voor bus, tram en bioscoop als we in Kaapstad in uniform liepen.
Wat ook wel leuk is om te vermelden, is de grote hoop sintels en as die op dek gestort werd tijdens een verblijf in een haven. Op zee werden as en sintels met een injector over boord geblazen, maar in een haven mocht dat niet en moesten as en sintels met emmers vanaf de stookplaat omhoog gehesen en op dek gestort worden. Deze berg as en sintels moest dan later op volle zee overboord geschept worden. Ook de kwaliteit van de geleverde kolen kon problemen opleveren. Wanneer de kolen veel gas bevatten kon, wanneer de stokers veel kolen te gelijk op de vuren gooiden, het gas in de schoorsteen gaan branden en dan hadden we wel een vlam van 3 meter boven op de pijp staan. Passerende schepen vroegen ons dan of we hulp nodig hadden, omdat gedacht werd dat wij brand aan boord hadden. Ook de marconist liep dan te jammeren want dikwijls smolt dan zijn antenne door, die tussen de masten over de schoorsteen gespannen was en dam kon hij alleen maar met een noodantenne slechte radio verbinding maken.
Ik wil het hierbij laten wat de ss "Randkerk" betreft, want anders kom ik papier te kort. U weet nu iets over de Randkerk en de tijd dat er nog met kolengestookte schepen gevaren werd. De Nijkerk, de Streefkerk en de oude Holland waren ook nog kolengestookte schepen.
Op de Holland die op de oostkust van Afrika voer had nog een varken aan dek lopen. Deze heette Hannes en wroette in de as en sintels. Hij heeft ook nog een keer een half journaal opgegeten dat voor de hut van de slapende hoofdmachinist stond.

Nu nog een korte beschrijving van mijn verder loopbaan bij de VNS.

Na mijn leerling-tijd op de Randkerk heb ik als assistent gevaren op de Maaskerk en daarna op het zusterschip de Amstelkerk. Deze schepen voeren op de westkust van Afrika (de HWAL). Één schip tot Douala en het tweede van Douala tot Walvisbaai. In Freetown of Monrovia kwamen negers aan boord voor het laden en lossen. Ook de machinekamer kreeg drie van deze mensen toegewezen om schoon te maken.
Eén incident wil ik vermelden. Tijdens reparatie aan een trempomp moest het hefboommechanisme worden schoongemaakt en omdat de tweede geen vuil in de machinekamer wilde, stuurde hij onze negers naar dek om met krabbers het ergste vuil te verwijderen. Na verloop van tijd kwam een neger terug en zei "Second pompo gone". Onze tweede werd boos, maar besloot toch maar om even te gaan kijken wat de man bedoelde. Toen bleek dat de Bootsman, die ook zijn dek schoon wilde houden, onze Schoonmakers steeds verder naar de zijkant van het dek had verwezen en de negers het hele mechanisme uiteindelijk over boord hadden laten vallen. We hebben niets terug kunnen vinden en ik zal het gezang van onze tweede maar niet vertalen.
Ik heb leuke reizen gemaakt op deze schepen. Met de barkas die aan boord was ben ik nog met 3 negers als bemanning enkele dagen bij Matadi de rivier op gevaren om te kijken waar ons te laden hout bleef. Het waren beide turbineschepen met Schotse oliegestookte ketels. Het machinepersoneel bestond uit Chinezen waarover ook nog de nodige verhalen te vertellen zijn, echter dat bewaar ik maar tot een volgende keer.
Daarna heb ik nog gevaren op de Oranjefontein en Jagersfontein, waarbij de bemanning goed moest kunnen voetballen omdat in Zuid Afrika altijd wedstrijden moesten worden gespeeld tegen de plaatselijke elftallen.
Na mijn studie voor diploma A werd ik 4e wtk op de Leopoldskerk en daarna op de Lindekerk met reizen naar de Perzische golf. In 1952 werd ik derde wtk op de Arendskerk, een motorschip met twee motoren. Vervolgens naar de Heemskerk, de Hoogkerk, de Abbekerk en tenslotte de Meliskerk. Daarmee was mijn vaartijd voor mijn volgende studie verlof vol. Na mijn studie werd mij een betrekking aan de wal aangeboden en ben ik het contact met de VNS kwijtgeraakt.
Tot slot wil ik nog graag in het kort nog een paar belevenissen vermelden van de vele die ik tijdens mijn varen heb meegemaakt. Mijn zoon heeft via internet de bemanning teruggevonden waarmee ik een nacht op de Tafelberg heb overnacht. Over deze belevenissen is uitgebreid verslag gedaan in 'Die Landstem' van 23 april 1955.
Na een Engels schip waren wij met de Meliskerk het eerste Nederlandse schip dat in 1954 weer communistisch China aandeed. Met de Nederlandse vlag op dek werden we Sjanghai binnengebracht door een kanonneerboot en een vliegtuig. Beiden zo oud dat een museum er heel veel eer mee behaald zou hebben. We werden netjes ontvangen met een toertocht door de stad, waarbij nog oude Nederlandse reclame op muren en borden te zien was. Het was ook vreemd om te zien dat iedereen in het blauw gekleed was en dat 's morgens op de kade grote groepen mensen gymnastiek deden voor het werk. Vreemd was ook dat eerst grote weldoorvoede Chinezen een normtijd bepaalden bij het leegscheppen van een wagon met graan, waarna de havenwerkers zoveel mogelijk deze tijd moesten benaderen onder veel moeilijker omstandigheden. Overdag mochten we aan wal en konden we ook wat kopen. Maar alle koopwaar moest eerst op papier in drievoud en langs vele controles voordat je het aan boord kreeg. Een mooie vaas, dat dus een luxe artikel was kon wel goedkoop gekocht worden. Deze reis, via Tsingtau en Dairen naar Japan, verliep voorspoedig. Waarbij wij tijdens het varen in de Chinese wateren, we wel 3 doodsbange Mongoolse militairen met grote ouderwetse geweren op de manoeuvreerstand hadden staan. Bovendien mochten we Taiwan niet aandoen.
De tweede reis verliep minder leuk. Via Hongkong kwamen we weer Sjanghai binnen en het was op mijn wacht bij "klaar manoeuvreren" dat er plotseling soldaten de machine kamer in stormden en iedereen meenamen. Alleen ik, de stoker en een soldaat bleven achter. Ik ben na het klaarmaken van de machine en de ketels naar dek gegaan en toen bleek dat alleen de vierde stuurman er nog was. Wij wisten niet waarom alle bemanning was meegenomen en wij voelden ons niet zo prettig met ons drieën op een verder leeg schip. Dit gebeurde om 10 uur 's morgens. Gelukkig kwamen de meeste bemanningsleden om 4 uur 's middags terug. Toen vernamen we wat de oorzaak van deze gevangenneming was. In Hongkong was deklading voor China tijdelijk op een lichter geplaatst en na laden en lossen weer aan boord genomen. Op deze lading stonden allemaal Chinese letters die niemand van ons kon lezen. De Chinezen in Hongkong hadden op de lading, in voor ons onleesbare letters, zoiets als "weg met Mao" en "Mao is een rotzak" geschrevenen en met dat aan dek kwamen wij dus Sjanghai binnen varen. Vandaar de consternatie. Na drie dagen kwam de kapitein pas weer aan boord en is verder alles goed afgelopen.
Nu ga ik toch heus eindigen, anders ben ik nog dagen bezig omdat steeds meer herinneringen naar boven komen. Ik hoop dat ik enig inzicht over een lang vervlogen tijd gegeven heb en dat ik u hiermee een plezier doe.

service

ON COMPANY'S SERVICE M. Oosterbaan

naar boven


Dat de taak van een overzees agentschap van een scheepvaartmaatschappij niet alléén bestaat uit het boeken van lading en/of passagiers moge blijken uit het volgende verhaal van ons gepensioneerd lid: M. Oosterbaan.

In 1952 (ik was toen 24) werd ik als stafemployé uitgezonden naar het kantoor van de Holland-Afrika Lijn in Mombasa (Kenia) en in 1961 een jaar gedetacheerd als shippingmanager bij het agentschap in Tanga (een kleine havenplaats in het huidige Tanzania). Daar waren we niet alleen agent voor de V.N.S., maar o.a. ook voor een Noorse Lijn, alsmede de Royal Interocean Lines met haar dienst van het Verre Oosten naar Oost-Afrika.
Door de in die tijd regelmatig terugkerende congestie in de diverse havens was het niet altijd mogelijk het oorspronkelijke vaarplan aan te houden. Zo kon het gebeuren dat op zekere dag een telegram werd ontvangen van en van de schepen (naar ik mij meen te herinneren de Tjiluwah) - onderweg van Singapore naar Oost Afrika – met de mededeling dat hun Chinese kok Kwock Bing doodziek was en dringend medische hulp nodig had. Met het oog op de congestie in de andere havens zou koers gezet worden naar Tanga.
Ruim een dag later ging de Tjiluwah voor anker in de haven. Met de maatschappijsloep ging ik, vergezeld van een lokale arts, meteen aan boord. Gezien de ernstige toestand van de patiënt werd per omgaande een ambulance besteld en een halfuur later lag de kok in het General Hospital in Tanga. Maar helaas de inkt op zijn toelatingspapieren was nog niet droog toen de patiënt weer een pijnaanval kreeg en nog dezelfde dag overleed.
De Tjiluwah moest de volgende ochtend naar Mombasa en in overleg met de kapitein werd de begrafenis op de voormalige Duitse begraafplaats geregeld. Het overlijdenscertificaat, zeemansboekje en een foto van het graf werden opgestuurd naar het hoofdkantoor van de R.I.L. in Hongkong en zo leek een oude Duitse begraafplaats in een ver land de laatste rustplaats van de overleden kok te worden.
Enkele weken later kwam er een brief van het H.K. Hongkong: ‘de familie van Kwock Bing was in kennis gesteld van zijn overlijden, men was erg verdrietig, we werden bedankt voor de goede zorgen en de tot nu toe genomen moeite, maar…’ Bij de opname in het ziekenhuis bleek niets uit de papieren van een godsdienst en dus was gekozen voor een neutrale begrafenis. Volgens de familie was Bing echter een overtuigd Boeddhist geweest en het zou dus erg op prijs gesteld worden als hij, zoals deze godsdienst voorschrijft, alsnog gecremeerd kon worden. Nu is het begraven van een overledene in de Tropen, gezien het klimaat, een kwestie van een dag. Maar het laten opgraven van een stoffelijk overschot is een heel andere zaak, waar vele autoriteiten hun toestemming voor moeten geven. Gezien onze goede relaties met de autoriteiten lukte het na een paar weken, mede door bemiddeling van een Hindoestaanse Klerk op kantoor om het Hindoe-crematorium gebruiken. Namens de Maatschappij heb ik samen met de eerste assistent, de crematie bijgewoond. Een bijzondere ervaring want de hele kist, met het stoffelijk overschot, werd onder een afdak op een stapel brandend hout geplaatst, de priester gooide enkele stukken ranzig geworden plantenvet op het vuur en daar ging Bing. Enige dagen later werd een klein ruw houten kistje op ons kantoor bezorgd met daarin de, door een speciale kaste Hindoes, in het crematorium uitgezochte stoffelijke resten. De Tjiluwah kwam later weer terug in Tanga om te laden. Het wrange grapje, dat we ook nog een passagier hadden geboekt, terwijl het schip daarvoor geen accommodatie had, kon gelukkig door de kapitein wel worden gewaardeerd. Het kistje met de as werd zorgvuldig onder het bed in zijn hut geschoven, en zo maakte de kok Bing zijn laatste reis ‘on company’s service’.
Maanden later kwam er een brief van het Hoofdkantoor: ‘de dank van de familie was erg groot en de as van de overledene was in overeenstemming met zijn geloof in zijn vertrouwde Chinese aarde begraven’.

seemanne

SEEMANNE L.J. Tabor

naar boven


Die Landstem, 23 April 1955 Seemanne Sit Hele Nag Op Berg

WAS BESTE STUURMAN MISKIEN AAN BOORD?

Seemanne wat by Kaapstad aandoen, gaan altyd terug huis toe en vertel dan vir vroutjie en kinders of vir Ma en Pa van die stad met sy gawe mense en pragtige Tafelberg………. Daar’s egter ’n stuk of nege Hollandse seemanne wat met ’n ander storie by die huis sal aankom. Die storie van hoe hulle boop Tafelberg deur die donker gevang is en heelnag in die koue wind om ’n vuurtjie moes sit en bibber. En dit terwyl hulle in korte broekies en dun hemde geklee was!
Die hele bergepisode het begin toe drie Kaapstadse nooientjies ons sal maar liefs nie hul name verstrek nie besluit het om die nege Hollanders te wys watter mooi berg die Tafelberg van ons tog is. Die seemanne was lede van die bemanning van die “Meliskerk”, ’n vragskip wat in die Duncandok gelê het en nou in die rigting van Mombassa seil. Hulle was tweedemasjinis C. Jobse, derdemasjinis L. Tabor, vierdemasjinis W. Simons, assistentmasjinis G. Verbeek, leerlingmasjinis J. Pruyssers, Radio-operateur B. v.d. Weele, derdestuurman J.D. Eijs, vierde stuurman A.J. Praat, leerlingstuurman R. v.d. Willik.
So teen halfdrie se kant het hulle saam met die drie jong dames van Kloofnek af agterom die berg gestap en toe by Wood Buttress die berg uitgeklouter. Vir ’n Hollander wat vir die eerste keer bergklim, was dit nogal ’n stywe stootjie en hulle was taamlik pootuit toe hulle om halfses boop die berg kom. “Ons het maar stadig gevorder aangesien ons nie ervare klimmers is nie en dan was daar nog boonop ’n hond wat aan een van die damestjies behoort het. Hy het ons baie opgehou want ons moes hom plek-plek teen die kranse uitdra”, het vierdemasjinis Simons aan Die Landstem verduidelik.

KON NIE VERDER

Teen hierdie tyd het dit al sterk donker begin word en die geselskap het spore begin maak om aan die Kirstenboskant van die berg te probeer afkom voordat die voordat die donker hulle heeltemal vang.
Hulle het egter net sover as Nursery Ravine gevorder toe hul g’n tree voor hul meer kon sien nie. Die sigaretaansitters was teen hierdie tyd al almal droog en sonder pit gebrand en daar was nog net ’n stuk of twintig vuurhoutjies tussen hulle oor. Hulle het nog ’n rukkie voort gevoel-voel maar toe glip vierdemasjinis Simons oor ’n afgrondjie en val en rol ’n stuk of twaalf voet na benede.….Sjoe ek het my byna lam gesrik, vertel mnr. Simons. “Gelukkig het ek taamlik sag te lande gekom en net so ’n effense bultjie teen die kop opgedoen.” Na hierdie grootskrik het hulle toe maar besluit om agter ’n krans vuur te maak en die koue nag daar deur te bring. Die klomp het toe maar die beste van die saak gemaak en soos ’n klomp sardientjies styf teen mekaar langs die vuurtjie gaan sit. Op egte seemanwyse het hulle gou onder mekaar gereël wie sou wag hou en die vuurtjie aan die brand hou terwyl die ander probeer om te slaap.

ERG HONGER

Die klomp was ook net erg honger want hulle het net twee toebroodjies en ’n flessie water by hulle gehad! “Geen dagbreek was nog ooit so welkom soos die van Sondagmôre nie”, het die kêrels aan Die Landstem vertel toe ons hulle na die avontuur op die boot gaan besoek het. Toe dit lig word, kon hulle verder gaan en dit was ’n uitgeputte en stokstyf-van-die-koue groepie seemanne wat Sondagmôre weer by hul skip in die hawe aangekom het.
Die twee leerlinge, Van der Willik en Pruyssers, het darem nie so erg kou gekry nie. Met die opgaan slag het hulle vooruit geklim en hulle het die nag in ’n hut boop die berg deurgebring toe die donker ook vir hulle vang en hulle van die ander geskei was. Die Hollanders was nog ’n bietjie styf in die litte toe die boot. Maandag uit Kaapstad vertrek het, maar die nege stuks sê dit was sommer ’n heerlike avontuur – koud of te nie.
Hul afskeidwoorde aan Die Landstem was: ‘Stuur tog asseblief vir ons nege Landstemme Mombassa toe sodat ons dit kan saamneem terug na Holland. As daar met die storie aankom sonder skriftelike bewys, gaan niemand ons tog glo nie!


naar boven