REISVERHALEN --> Allerlei bundels |
Verhalen1 |
De verhalen van Nico Roskam kunt u bijna niet over het hoofd zien, want de VOE-VNS site staat er vol mee. Kenmerkend voor hem is zijn veelzijdigheid. Een breed scala aan wetenswaardigheden over het zeemansleven passeert in zijn verhalen de revue. Om nog eens in zijn geheel na te kunnen lezen hier voor u gebundeld. Naast zijn eigen verhalen heeft Nico ook nog gegrasduind in bestaand materiaal. We zijn hem dankbaar dat hij de hand heeft weten te leggen op een fenomeen dat we in deze tijd niet meer kennen: dat van het adopteren van schepen door schoolleerlingen. U leest er hieronder meer over. |
Verhalen1.1 | |
Verhalen1.2 | |
Verhalen1.3 | |
Verhalen2 | |
Verhalen2.1 | |
Verhalen2.2 | |
Verhalen2.3 | |
Verhalen2.4 | |
|
||
BRIEVEN VAN VROEGER | INLEIDING | |
Een aantal brieven van VNS-ers zijn in dit boekje opgenomen. Het leek mij
wel een leuk idee om deze brieven voor u over te nemen. Bij u zullen misschien ook weer oude herinneringen opkomen, zoals dat ook
mij overkwam. |
BRIEVEN VAN VROEGER | 1 | |
Het vertrek van Rotterdam was vastgesteld op vrijdag 4 april te negen uur. We werden op halve kracht gezet en voeren de Maas af. Eigenlijk was de grote reis hiermede nog niet begonnen, want in verband met het laden van vracht te Amsterdam gingen we op weg naar IJmuiden, waar we dan ook des nachts om drie uur arriveerden. Veel is er over dit traject niet te vertellen, de sluizen zijn het enige. Machtig en groot als ze zijn, maakten ze des snachts een nog grotere indruk op me. Na vertrek uit IJmuiden op zondag 6 april om negen uur gebeurde er gedurende drie dagen niets, helder weer, kalme zee, totdat we op woensdag de zo beruchte Golf van Biscaye zouden ingaan. Ik had me op alles voorbereid, veel gegeten, want daar zou het gebeuren: hoge zeeën, storm, water op het schip, doch wat er ook gebeurde, niets van dat alles. Al stomende kwamen wij bij Gibraltar. Op de achtergrond de machtige rots, hoog uitstekend boven de blauwe zee, de trots van het al-oude Engeland. De Noord-Afrikaanse kust bood een beeld, dat men, als men er oog voor heeft nimmer meer vergeet. We voeren de Middellandse zee in zonder dat er iets gebeurde, totdat er op vrijdag plotseling enige muziek uit de pijp kwam: Een Nederlandse sleepboot. Een groet van twee Nederlandse schepen aan elkaar. De zaterdag bracht ons afwisselend zee en land en dan op zondagmiddag het zo lang verwachte Genua. Schilderachtig tegen de bergen, in de heldere zon. Voor degenen, die nooit in Genua zijn geweest, vertel ik dat er heerlijk gewandeld kan worden. Wanneer ge er komt, zo vergeet vooral niet te bezoeken het prachtige kerkhof Campo Santo. Op vrijdag vertrokken wij van Genua, een herinnering bij mij achter latend, die ik nooit vergeten zal. De volgende dag te twee uur Stromboli, de geweldige, altijd rokende vulkaan en om vier uur de Straat van Messina. Wat is varen, in het bijzonder de grote vaart, toch prachtig. Op dinsdag 22 april verlieten we de westerse beschavingen en voeren we het land van “Duizend en één Nacht” binnen, met als haven Port Said. s’ Morgens voeren we het kanaal uit en gingen op de rede van Suez ten anker om te bunkeren. Te negen uur verlieten we Suez en gingen de Rode Zee binnen, Ik had er geen idee van welke verschrikkelijke hitte ons te wachten stond. De zon brandde op het dek en overal sloeg de hitte op je neer. Er stond weliswaar een aardig windje, maar dat voeren we dood. Ik kan u verder vertellen over Basrah, het land, over zeden en gewoonten. Het zal niet halen bij het zelf beleven. Zelf een reis naar Perzië maken, het Oosterse bezien, het meebeleven en ge zegt met mij: ”Opperbest”. Tot zover de brief van de Rijnkerk, een schip waarbij ik altijd denk aan een bijzonder schip voortgestuwd door twee viercilinder Doxford motoren. Typische motoren waarbij de zuigers tegen elkaar inwerkten en voorzien van een brandstofsysteem wat bij de moderne automotoren nu ook wordt toegepast, namelijk het common railsysteem. Kapitein Steenberghe zou gezegd hebben: “Zie je wel, toen al een schip met de tijd ver vooruit”. |
BRIEVEN VAN VROEGER | 2 | |
Kapitein H.B.A. Götz van het ss Leuvekerk vertelt in zijn brief uit 1956 het volgende over de “Kerstkist”: Ten eerste moet gemeld worden, dat Kerstmis op zee gevierd werd gevierd in versierde eetsalons voor bemanning en officieren, waar ook kleine kerstbomen stonden en alwaar de “Kerstkist” werd uitgepakt en de inhoud onder alle zeevarenden werd verdeeld. Er bestaat n.l. een stichting “Kerstfeest op zee”, waar vele willekeurige mensen aan meewerken, die gedurende het jaar pakjes verzamelen of zelf opmaken en deze pakjes naar een centraal punt zenden. Van daaruit worden de kisten gereed gemaakt met 40, 50 of 60 pakjes erin, al naar gelang het aantal opvarenden van het betreffende Nederlandse schip, dat vóór de Kerstdagen zee zal kiezen. De kist wordt dan vóór vertrek uit een Nederlandse haven aan boord afgeleverd en op Kerstdag op zee uitgepakt en verdeeld. Het geeft dan in alle aanwezigheid weer een moment van terugkeer “in gedachten” naar de eigen kerstboom thuis. Het aardige is tevens, dat niemand aan boord van tevoren weet van wie hij een kerstpakketje krijgt, en de gever niet, wie het ontvangt. Door er een klein briefje bij in te sluiten kan men later een bedankje voor de ontvangst van de verrassing te voorschijn zien komen. Zo is het zelfs voorgekomen, naar ik van een stuurman eens hoorde, dat hij op deze manier een pakketje ontving van onze Koningin Juliana, en hieruit kon dus weer blijken hoe Zij de “grote kunst” verstaat om zich volkomen in te leven in het wel en wee van ieder andere Nederlander. Tot zover Kapitein Götz. Mijn gedachte gaan weer terug naar het Kerstfeest in Londen. Vlak voor de Kerst met de Leiderkerk de kustreis op, met een bemanning die alles wilde behalve varen. Toch werd het een Kerst om niet snel vergeten al geef ik toe, dat het meer met feest te maken had dan met de Kerst “gedachte”. |
BRIEVEN VAN VROEGER | 3 | |
Tot eerste Kerstdag ging het goed. We maakten goede vorderingen. Zondagmiddag was het restant nog 2020 zeemijlen. De optimisten berekenden voor de zoveelste keer dat we het gemakkelijk konden halen, de pessimisten beweerden dat we het slechte weer wel tot Holland zouden houden, waardoor de vaart van het schip zoveel zou verminderen, dat het wel 2 januari zou worden. Het weer werd slecht, het schip slingerde zwaar en de kapitein besloot vaart te verminderen om schade aan het schip te voorkomen. Sombere gezichten overal, geen oudejaarsavond, geen gezelligheid, geen oliebollen en wij konden niet samen met Wim Kan uithuilen en opnieuw beginnen. Het was werkelijk om te huilen. Dinsdag knapte het op: de harde noordwestelijke wind had ons nog een beetje in de goede richting geholpen en we voeren weer volle kracht. Hoop doet leven. Nog 1060 mijlen “to go”. Weer rekenen, misschien kunnen we dan de 31e ’s middags nog aankomen, dan kunnen we nog net naar huis. Woensdag veel wind en daardoor weinig vaart. Donderdag geen zon en ook geen sterren om onze positie te bepalen, onzekerheid, weer rekenen. Misschien halen we het nog net. Maar donderdag loodden we wel grond (electronisch), we waren dus voor de ingang van het Engelse Kanaal. Vrijdag zagen we even de Engelse kust en deze verdween … in de mist …vaart verminderen … ja, daar stonden we en de luchtfluit aldoor maar klagelijk loeien (om ander schepen te waarschuwen). Even na de middag klaarde het op, de krijtrotsen bij Dover waren duidelijk te zien laat in de middag. Na donker worden zelfs de vuurtorens aan de Franse kust waargenomen. Prachtig weer, een unieke gelegenheid, nog 130 mijl. De chefkok besliste ”ik bak geen oliebollen”. Toen wisten we het zeker ”we halen het, de pessimisten kregen toch ongelijk”. De ontvangers van de lading hadden beslist dat de lading in Rotterdam gelost moest worden. 31 december te 2.30 v.m. waren we voor de Waterweg en te 5.00 lagen we goed gemeerd in de Waalhaven. Te 5.30 was het dik van de mist; verscheiden schepen haalden oud en nieuw niet meer, maar ons schip had ons veilig thuis gebracht. En op tijd! En dan kwam iemand van kantoor aan boord, die je vertelde dat je ’s avonds de stille wacht had. Je vrouw kwam aan boord in de Rijnhaven en je vierde samen met de andere “gelukkigen” oud en nieuw. Een prachtig vuurwerk afgestoken op Katendrecht was echter je beloning. |
BRIEVEN VAN VROEGER | 4 | |
Geen enkel schip is wettelijk verplicht een arts mee te nemen. Maar zijn er meer dan twaalf passagiers, dan doet iedere maatschappij dat toch wel. En dan voel je als arts ook niet overbodig. Niet zozeer door het grote aantal echte zieken als wel door iets anders: En dat zal ik proberen duidelijk te maken. Ons zgn. “sea-minded” Nederlandse volk is helemaal niet zo sea-minded. Jullie in Haarlem kunnen je nauwelijks voorstellen, dat de meeste Nederlanders nog nooit een behoorlijk schip hebben gezien, zelfs nog nooit de zee! En een zeeman is iemand die de brave burgers maar met wantrouwen bekijken.. Toen een zeer goede vriend van mij, die stuurman was op de grote vaart, zich wilde verloven, zei de mama van het meisje: ”Alles goed en wel, maar dan eerst een baan aan de wal, want ik geef mijn dochter nooit aan een matroos!” Kun je begrijpen hoe de gemiddelde Hollander zich voelt als hij aan boord van een schip komt en moet meevaren? De kat in een vreemd pakhuis is, daarbij vergeleken, nog een gelukkige figuur. Toen ik eens met emigranten naar Australië zou gaan en ik voor vertrek uit Amsterdam door het schip liep, kwam in de rooksalon een meneertje op mij toe en vroeg: “Kapitein(!) gaan we nu eindelijk naar de boot?” Ik zeg: ”Meneer, u bent er al op, waarschijnlijk al wel een uur.” “O”. zei hij: “is dit het schip, ik dacht dit de recreatiezaal was” De stakkerd had niet gemerkt hoe hij uit de douaneloods, via de overdekte valreep (het regende) het schip was “binnengeloodst”. Dat is een nauwelijks te geloven en toch waar verhaal. Voor deze en dergelijke mensen kan een scheepsarts veel zijn. Je moet je voorstellen dat op een schip vader zijn dagelijkse krantje mist en z’n radio en misschien zijn televisie. En moeder heeft geen aardappelen op te zetten en er komt geen groenteman aan de deur en vader en de kinderen komen niet thuis op het gewone uur en ze kan geen thee zetten. Het gewone rythme ( dat moet tegenwoordig geloof ik ritme zijn, is het niet?) zijn ze kwijt. Men kent na drie dagen alle hoeken en gaten en men komt dezelfde mensen tegen. Dat geeft verwarring, prikkelbaarheid of verveling, al naar de aard van de persoon. Naast het genezen van altijd wel voorkomende “gewone’ ziekten is dit een van de taken van de scheepsarts, nl om deze mensen “op te vangen”. Je zult zeggen dat is geen medisch werk. Maar dat is het toch wel, want iemand die zich niet gelukkig voelt, is vatbaarder voor ziekte. Dat wist Aristoteles al. En dan komt het zéér bijzondere leven-op-zee de arts te hulp. Wanneer de arts –die daarvoor het best in de gelegenheid is- de mensen de ogen voor dit bijzondere kunnen openen, dan zijn er aan het einde van de reis alleen maar mensen die zeggen: Wat een zeldzame ervaring, een bootreis! Je staat ’s morgens aan de railing. De zee is licht groen. Langzaam komt de rode zon boven de kim en verkleurt het water tot paars en tenslotte tot oranje. Behalve het lichte gedruis van de motoren, dat je na enige tijd niet meer hoort, is alles maar stilte. Iets wat een stadmens niet meer kent, zelfs geen ogenblik, ook niet in de nacht. Daar komt een school vissen. Wat zijn dat? Dolfijnen, die alsof ze het grootste plezier hadden, grote sprongen maken boven het water uit. Een massa vliegende vissen springt op uit het water voor de boeg, zweeft een tijd voort en duikt een honderd meter verder weer onder. De zon komt hoger. ’t Wordt warmer. ’t Is goed zitten in een stoel aan dek. Met of zonder boek. Nee, je hoeft niets te vragen. Je hoeft nergens voor te zorgen. De koffie komt om elf uur “vanzelf”. En het eten is goed, zonder dat je er een hand naar hebt uitgestoken. Je kunt ook zwemmen als je dat wilt of dektenissen, of andere spelen bedrijven. Muziek is er ook. Modern? Jazz? Klassiek? Alles kan Eens kwamen in Southampton Engelse meisjes aan boord uit Georgetown in Brits Guyana. Ze gingen weer naar huis na acht maanden vacantie in Europa. Ze keken allebei erg zwart: een bootreis! Verschrikkelijk! Heen waren ze per vliegtuig gegaan. Maar pecuniase causa moesten ze per schip terug. Veertien dagen dat we ze in hun “thuishaven” hadden afgezet, kregen we een brief van hen: We hebben een prachtig verlof gehad, maar het prettigste was de bootreis naar huis. Van al deze bijzonder en schone mogelijkheden, die een reis per schip biedt, maakt de arts gebruik om zijn medepassagiers te genezen van hun geestelijke en van hun lichamelijke evenwichtsstoornissen. Het laatste heet dan zeeziekte en het eerste uit zich in kribbige verveling, “Maar zeeziekte genees je toch met een pil!” Dat kan, maar niet altijd. Want ook zeeziekte is vaak een gevolg van geestelijk onbehagen. Aan de stijl van schrijven zult u al wel gemerkt hebben dat de dokter nogal lang van stof is, zijn brief is dan ook vrij lang. Zolang, dat ik hem (de brief en niet de dokter) in tweeën heb verdeeld, zodat u het vervolg de volgende keer te lezen krijgt. |
BRIEVEN VAN VROEGER | 5 | |
We gaan nog even verder op het schip kijken. Is nl. al dit moois alleen weggelegd voor die passagiers? Neen! ”Stelt u zich eens voor, dokter, dat ik op deze novembermorgen op de tramhalte moest staan met m’n boterhammetje in de zak, om naar kantoor te gaan. En om vijf uur zou ik weer op een andere tramhalte staan voor de weg terug. Nu sta ik in het sanatorium van de stuurlieden: de brug, De zon schijnt, de hemel is blauw. Het leven is goed. En als ik straks de wal op ga, gaan er meer deuren voor me open dan in Holland. ( De Hollandse zeeman wordt nl. in het buitenland meer geapprecieerd dan in Holland.) Op het strand in Durban maakten we kennis met twee Zuid-Afrikaanse meisjes. Ze nodigden ons uit om mee naar huis te gaan. Hun ouders zouden het erg leuk vinden. Nu, dat vonden ze blijkbaar ook. Wij moesten blijven eten en met de auto een eind meerijden in de omgeving. En we zijn weer netjes aan boord gebracht. Ja, zeggen jullie, dat is allemaal wel mooi. Dat is de vrije tijd. Maar hoe is het met het werk? Dat kan wel eens eentonig zijn en hard. Nu eentonig is het nooit. Hard soms wel. Maar dat is niet erg. Maar, en dat is het belangrijkste in deze kleine “werkgemeenschap” is men op elkaar aangewezen. Iedereen weet dat en de meeste houden zich eraan. Daarom kan men op elkaar bouwen, men springt voor elkaar in, als dat nodig is. De grote verantwoording: het schip en de mensen goed overbrengen, dragen allen samen en bijna iedereen is zich daar steeds van bewust. Het leven aan boord, ik hoop dat ik dat duidelijk heb kunnen maken in dit korte verhaaltje, houdt voor allemaal de mogelijkheid in, zichzelf te leren kennen en het beste daarvan naar voren te halen. Zelfcontrole, zelfkritiek en altruïsme zijn iedere dag nodig en worden op die manier getraind. En daar zelfkennis de basis is van een gezonde geest, kunnen jullie wel begrijpen, waarom een scheepsarts dit alles neer schreef. Het is nl. niet alleen zo: ‘Mens sana in corpore sano”, maar ook wel in het bijzonder het omgekeerde: Het gezonde lichaam in en door de gezonde geest. Tenslotte mag ik jullie iets echts “medisch” niet onthouden. Zeer kort geleden kwam een schepeling bij me. Een Limburger, en van agitatie praat hij Limburgs en bovendien als iemand met een hazenlip en een open verhemelte. Hij zegt het volgende: “Heer dokter, ich hòb ’n löksken in den hemel”. Nu is löksken hetzelfde als Loch in het Duits, dus gaatje. Hemel is verhemelte. Waar het op neer kwam was dus dat de man een gaatje in zijn verhemelte had. Ik kijk in zijn mond en ik zie het gat en er steekt een zwart puntje uit. Ik morrel wat aan dat puntje en breng een driehoekig stukje metaal te voorschijn. “Het lijkt wel een punt van een mes,” zeg ik, heb je wel eens iets met een mes te maken gehad?” De man denkt lang en intensief na. “Als je me nou,” zegt hij. En toen kwam een verhaal, dat ik hier verkort zal weergeven. Op een dag aan de wal zit hij, natuurlijk doodrustig, ergens te kijken. In de buurt speelt een enigszins opgewonden heer met een mes en doet zo gek, dat hij mijn patiënt onder het oog raakt, in het jukbeen. De getroffene gaat naar het ziekenhuis en de wond wordt gehecht. De volgende avond zit hij, bepleisterd, op dezelfde plaats als de dag tevoren. De messenmeneer is er ook weer, komt op hem toe en vraagt excuus. Maar nu wat anders, zegt hij, hebt u het punt van mijn mes ook gezien? Nee, dat had hij niet. Jammer zegt hij want het was zo’n mooi mes. En dat alles is twee jaar geleden gebeurd! Wat er verder gebeurde met de mespunt in die twee jaar: Die ging “wandelen”, zoals elk vreemd voorwerp in een mensenlichaam. En kwam tenslotte via het verhemelte aan het licht. Zo en hiermede ben ik aan het eind van dit verhaal. De reis die ik op de Jagersfontein gemaakt heb, was deze dokter niet aan boord. Wel jammer ik had zo veel meer mee kunnen maken, denk ik als ik deze brief zo lees. U begrijpt dat ik wel heel veel, gemist heb. |